Hotel Kanaän

Midden op de weg staat een aantal auto’s stil. Busjes, landrovers, met de neus richting het grote wildpark. Vanaf hier zullen het nog uren zijn waarin de reizigers rijdend door de dorre vallei mensen in felgekleurde gewaden met speren herkennen. Met spookachtige klanken zullen de mannen van de Masaï hen welkom heten in hun gemeenschap, springend een welkomstdans opvoeren. Eenmaal achter de poorten van het park zullen ze leeuwen langs de auto zien rennen, op de vlucht moeten voor een olifant en wellicht komen ze vast te zitten in de modder. Voor een uur. Maar ze hoeven niet te vrezen. De Masaï zijn overal en ze zullen bevrijd worden uit hun benarde positie. ‘s Nachts zullen ze hyena’s en olifanten langs de tent horen lopen en bij het ochtendgloren verse buffelstront voor hun tent zien liggen. Ze zullen zich een paar dagen alleen op de wereld voelen, genietend in het ruim van het dierenrijk.

Onze landrover rijdt in tegengestelde richting en houdt stil. In de berm staat een auto, of wat daar nog van over is. Mannen lopen af en aan, ogenschijnlijk druk met een reddingsactie. Gedrieën stappen we uit. Op de achterbank van de gehavende auto, die duidelijk meer dan eens over de kop is geslagen, zien we een rood-roze doek, herkenbaar als de kledij van de Masaï. Mijn blik rust op vriendin M., verpleegkundige. Het is alsof ik haar plicht hoor roepen. ‘Het zal toch niet,’ zegt ze, ‘dat dit mijn eerste keer reanimeren wordt.’ We naderen het wrak. De inhoud van de gekleurde doek wordt met man en macht uit zijn beknelling bevrijd. De lap omhult een grote, zwarte televisie, waarvan de status nog onbekend is. Van een bestuurder is geen spoor te bekennen. Dan staat er tussen de mannen in het gras iemand op. Moeizaam. Zijn donkere huid verraadt nog niets, zijn instabiliteit en oogopslag wel. Terwijl omstanders zich bekommeren om het waardevolle elektronische apparaat, nemen wij de man mee. We maken plaats voorin onze auto, de enige die naar de bewoonde wereld rijdt.

In een noodgang rijden we over de weg van zand en grind. Kuddes koeien en geiten zijn niet langer de moeite van het fotograferen waard. We hebben haast. We hebben een leven te redden. De rit duurt zo’n veertig minuten, een tijd waarin de telefoon van de man niet stil houdt. Al snel kan hij die niet zelf meer beantwoorden en neemt onze chauffeur de telefoondienst waar. De vrouw en de broer van de man zijn ingelicht. In een mengtaal van Swahili en Masaï staat onze chauffeur de halve masaïgemeenschap te woord. Later zullen we begrijpen dat iedereen bezorgd is, om de televisie en de auto. Naar de toestand van de man wordt nauwelijks gevraagd.

Naarmate de minuten verstrijken, begint de man steeds onmenselijkere geluiden te maken. Een rochel, ergens diep van binnen bij een onregelmatig wordende ademhaling, vult de auto langzaam met angst. Zijn hoofd draait. Ongecontroleerde bewegingen van een hoofd op een romp. De man grijpt naar zijn maag. Ik zie hem zijn hart vasthouden. We geven hem water, een hoofdkussen. Ik zie vocht op zijn armen verschijnen en als ik zijn gezicht vanaf de achterbank beter bekijk, zie ik pas dat het tranen zijn. Vroeg ik me bij vertrek van het autowrak nog af wat we zouden doen als ons, twee blanken, gevraagd zou worden de ziekenhuisrekening te betalen, inmiddels stel ik mezelf andere vragen. Zonder het van elkaar te weten, stellen alle inzittenden van de auto zichzelf de eendere vraag. Als het zover is, dan weet je het zeker. Hoe het voelt, hoe het eruit ziet, als iemand stervende is. We zeggen nu niets meer.

Bij Hotel Kanaän slaan we rechtsaf, daar waar de weg verhard is en de redding nabij. Bij het eerste benzinestation in de kleine stad staat de wisseling van de wacht. Broers zijn toegesneld om de man naar het ziekenhuis te brengen. Maar tussen de pompen is geen familielid te bekennen. De tijd is voelbaar tikkende. De lijnen in het gezicht van onze chauffeur, die we in een paar dagen hebben leren kennen als een relaxte, ervaren man, staan inmiddels strak en zijn stem klinkt hard en donker, ofschoon zijn taal ons onbekend blijft. Op de achterbank neemt een man plaats. Artsen blijken te staken. De weg naar een privékliniek moet in het labyrint van het stadje gevonden worden. De man op de achterbank wijst ons de weg. Alle ramen zijn nu open, de chauffeur maant passanten schreeuwend uit de weg te gaan. Uit woede slaat hij op de voorruit. Vijf minuten later houden we voor de derde keer halt, ditmaal bij een apotheek. Een steile trap daar zou naar de kliniek moeten leiden. De gewonde man wordt uit de auto geholpen, inmiddels niet meer in staat zichzelf staande te houden. Het portier valt dicht en onze chauffeur geeft gas. Nog één keer kijken we om.

Pas bij een kop slappe oploskoffie begint onze chauffeur te vertellen. Hij is boos. Woedend zelfs. Op de mannen die zich enkel bekommerden om de televisie, op de mensen die continu belden, op de familie die niet op kwam dagen, op de artsen die staakten, op de passanten die de weg belemmerden. Bovenal is hij boos omdat hij een risico genomen heeft en dat risico hem bijna de kop heeft gekost. Sterft er iemand in je auto, dan word je opgewacht door de politie. Die sluit je op. Bewijs maar eens dat je niet gemoord hebt, bewijs maar dat je een leven redde. Een heldendaad als morele afweging. Onze reddingsactie krijgt plotseling een vreemde bijsmaak. Als er al sprake is van redding. Want of de man de trap opgekomen is, we weten het niet. Of hij het daglicht weer gezien heeft evenmin.

10 Reacties op “Hotel Kanaän

  1. Kirsten,
    Na je aankondiging dat je banuit Kenia zou hgaan schrijven, verwachtte ik een blog over de mooie natuur, de manier van leven, eten en drinken e.d. Maar niet dit! Hoe kan het toch dat jij steeds weer dingen beleeft die en ander niet beleeft.
    Ik heb je blog als een ‘spannend boek’ gelezen en kijk uit naar de volgende blog.

  2. Ik wilde vorige week nog even bij “jullie man” op ziekenbezoek gaan toen ik door Narok reed, maar volgens SHADRACK was het bezoekuur al voorbij…

  3. Jeetje.. Wat een ongelofelijke ervaring. Pas op het einde van het verhaal realiseerde me ik weer dat jij al die tijd ook in die auto zat…

  4. kirsten, wat een aangrijpende ervaring. bovendien heb je het op indrukwekkende wijze verwoord. dit verhaal zal me niet gauw loslaten…

  5. Hotel: een ‘welkom-gevoel’, Kanaän: het beloofde land. Maar wat een vreselijk verhaal. De menselijke… kilheid zou ik het haast noemen, die je daar schetst doet me rillen. Beklijvend.

Geef een reactie op JedeG Reactie annuleren